Het Comité de Coordination des Organisations Juives de Belgique (CCOJB), het Forum der Joodse Organisaties (FJO), het Institut Jonathas en het Centre Communautaire Laïc Juif (CCLJ) willen, naar aanleiding van de recente berichtgeving in de pers, de juridische stand van zaken verduidelijken naar aanleiding van het zogenaamd opiniestuk dat op 4 augustus 2024 door Herman Brusselmans werd gepubliceerd. Het stuk bevatte onder meer de volgende passage:

“Ik zie een beeld van een huilend en schreeuwend Palestijns jongetje dat helemaal buiten zinnen om z’n onder het puin liggende moeder roept, en ik beeld me in dat dat jongetje m’n eigen zoontje Roman is, en de moeder m’n eigen vriendin Lena, en ik word zo woedend dat ik iedere Jood die ik tegenkom een puntig mes los door de keel wil rammen.”

Wij hebben ons onmiddellijk verzet tegen deze antisemitische en haatzaaiende woorden, die strafbaar zijn op grond van artikel 444 van het Strafwetboek en artikel 20 van de Wet van 30 juli 1981.

Diverse juridische stappen zijn vervolgens ondernomen. Zo opende het parket een opsporingsonderzoek na een klacht van Unia.

Voorts heeft ook de European Jewish Association (EJA) een klacht met burgerlijke partijstelling ingediend in handen van een onderzoeksrechter te Gent, dat het gerechtelijk arrondissement van de woonplaats van betrokkene betreft.

Het CCOJB, het FJO, het Institut Jonathas en het CCLJ verkozen aanvankelijk een rechtstreekse dagvaarding voor de correctionele rechtbank te Gent, nu de feiten evident waren en geen verder onderzoek vereisen door het parket of door een onderzoeksrechter.

Bovendien bood deze aanpak de mogelijkheid om de zaak op korte termijn vast te stellen voor de rechtbank. Omwille van de juridische onzekerheid over de ontvankelijkheid van een rechtstreekse dagvaarding wanneer een onderzoeksrechter reeds gevat is voor dezelfde feiten, bleek deze piste niet langer opportuun.

Om die reden hebben onze vier organisaties op 17 oktober 2024 dan ook een aparte klacht met burgerlijke partijstelling ingediend in handen van een andere onderzoeksrechter in Gent, onafhankelijk van de klacht van het EJA.

Op 18 oktober 2024 heeft de Raadkamer te Gent de klacht van het EJA met burgerlijke partijstelling onontvankelijk verklaard om redenen die eigen zijn aan deze organisatie en niet aan onze vier organisaties. Deze beslissing is nog niet definitief en vatbaar voor hoger beroep. Bovendien gaat het om een louter procedurele kwestie die losstaat van de inhoudelijke gegrondheid van de klacht.

Deze uitspraak heeft in ieder geval geen enkele invloed op onze eigen klacht die verder wordt behandeld. Wij blijven vastberaden om de lasterlijke boodschap te laten bestraffen en zullen alle juridische middelen inzetten om de veiligheid van de Joodse gemeenschap in België te waarborgen.